Historie
Romeinse Tumulus
Situering periode
December van het jaar 406 kenmerkte zich door ijskoude weken. De Rijn was op veel plaatsen dichtgevroren. Germaanse stammen (Franken, Hunnen, Bourgondiërs[1]) staken de Rijn over en gingen de strijd aan met de Romeinen, die Gallië bezet hielden. Het werd de volgende decennia gevolgd door een grote migratiedruk en volksverhuizing. Nog een kleine eeuw trachtten de Romeinen zich in slagorde terug te trekken in hun versterkte vestingen en aan waterlopen. Na jarenlange kleine lokale brute gevechten, of grote veldslagen, kwamen de Germaanse stammen zich vestigen in onze contreien.
Begraafplaats
Romeinen legden typisch hun gemeenschappelijke begraafplaatsen landinwaarts aan. Gevangenen en slaven moesten hiertoe een grote aarden grafheuvel aanleggen. Een tumulus werd gevormd. Het woord Asciburgium (Asberg) verwijst naar een Romeinse garnizoenplaats.
Volgens historicus (H. Scheurmans) zou de "Aschberg" een Romeinse tumulus kunnen zijn. Een tumulus is een begraafplaats waar vooral kinderen en vrouwen van belangrijke families begraven werden. Zo een tumulus bakende dan een zone af die toebehoorde aan de familie van de dode die er begraven lag. Het lijk lag in een kist of als resterende assen na verbranding in een aarden urne.
Een andere zeer aanneembare theorie voor deze tumulus, zou een begraafplaats voor gewone Romeinse soldaten zijn. Zoals reeds vermeld, werden de Romeinen in de 3de-4de eeuw NC in onze contreien regelmatig aangevallen door Germaanse stammen en door de Franken. De Demer in eerste lijn en de Herk als tweede, dienden lang als natuurlijke verdedigingslijn.
De Romeinen begroeven hun soldaten meestal op 1 leuga (ca 2.2 km) van hun slagveld. Aldus komt de Asberg van Stevoort, hoogstwaarschijnlijk, hiervoor in aanmerking.
Deze historische link werd duidelijk tijdens de opgravingen ter hoogte van de KMO-zone Stevoort. Laatstgenoemde hypothese van "soldatentumulus" wint aan kracht door de archeologische opgravingen die in 1984 werden gedaan op de plaats waar heden het industrieterrein Cijnsbroek zich bevindt. Deze site, in de vallei van de waterloop de Herk, ligt op 1,5 km van de Asberg.
Nabij gevonden Romeinse restanten
Op de locatie waar nu het houtconstructiebedrijf Claeys en de firma Hafra zijn gevestigd, werden restanten van een houten gebouw, paalwoningen of verdedigingsburcht aangetroffen. Het betreft een rechthoekig stuk, ongeveer 5x25 meter, rondom, om de drie meter afgezet met ronde palen met een diameter van ongeveer 12 centimeter. De restanten van deze palen waren, duidelijk te onderscheiden in een vierkant kader, met de omliggende leemgrond. Ook overblijfselen van een houten drainagegracht werden gevonden. Deze gracht moest in een ruime boog, zorgen dat het water van hogerop niet naar de paalconstructie vloeide, vooraleer het in de Herk uitmondde.
Er werd eveneens een cirkel ontdekt met een doorsnede van 8 à 10 meter, waar overal steenscherven lagen (die verder op het terrein niet te vinden waren). In het midden bevond zich een kleine plek waar stenen voorwerpen werden gekapt. Een belangstellende buur voor de archeologische graafwerken, kreeg een soort primitieve koordspanner (rechthoekig stenen blokje met gaten in), een silexbijl, scherven van vuurpotten en overblijfselen van een vaas. De wand van deze vaas was gemaakt van kleiachtige worstjes, die horizontaal in een cirkel op elkaar gelegd werden en alzo gebakken en versierd. Van bovengenoemde voorwerpen, hadden de onderzoekers er meer dan voldoende. Er zijn ook aanwijzingen op mogelijk een bepaalde ruilhandel. De roodbruine silex zou enkel te vinden zijn rond Tienen. Aan de Asberg werden gelijkaardige silexbijlen gevonden.
Middeleeuwse Motte
Betekenis
De Asberg-tumulus werd later (12de-14de eeuw) gebruikt voor het opzetten van een "Motte". Het woord motte vinden we terug in een Frans woordenboek als zijnde een aardhoop. De toren op de motte kreeg in het Latijn de naam "turris" of "turris major"; hetgeen in het Middeleeuws Vlaams "meestertoren" werd genoemd.
Het is een houten verdediging waarin de plaatselijke bevolking zich kon terugtrekken. Ook kan men andere betekenissen aan de motte linken. Omdat "motte" wijst naar een burchtheer met zijn toren en woning, werd mogelijk het woord motte ook overdrachtelijk gebruikt om een hoeve te beduiden die aan de heer toebehoorde. Een motte vinden we op andere plaatsen en streken ook als een grote "molshoop" met een diameter tussen 20 en 110 meter en een vorm gaande van rond tot licht ovaal. In hoogte variërend van 2 tot 16 meter.
Functies
Verdedigingsbouwwerken
In de Middeleeuwen wilden de heren (grootgrondbezitters) hun bezit versterken door middel van bouwwerken, waarbij de verdedigbaarheid het hoofddoel was. In het midden van de 11de eeuw werden veel motten opgericht; dit met een duidelijke militaire of verdedigingsfunctie. Het bood bescherming tegen "verdwaalde soldatengroepen", georganiseerde roversbendes, plunderaars en verkrachters.
In tegenstelling tot Wallonië, waar de heren kastelen in natuursteen op een rots bouwden, hadden de Vlaamse herenboeren geen natuursteen en evenmin rotsen. Daarom juist groef men cirkelvormige grachten waarbij men de aarde naar binnen legde. Hierdoor ontstond dan een heuvel waarna men op de top vaak een houten toren plaatste.
Wat betreft de Asberg: hier heeft men, om werk en moeite te sparen, en omwille van de goede ligging (waterdoorsteek), vermoedelijk gebruik gemaakt van een tien eeuwen oude tumulus, om een motte te maken. Deze betreffende motte was niet groot en had vermoedelijk enkel lokaal strategisch belang.
Deze kunstmatige heuvel met steile zijwanden en omwatering werd voorzien van puntige pallisades aan de waterlijn. Er stond een versterkte houten toren in het midden. De heuvel en toren samen, worden "donjon" genoemd (Latijnse afleiding). In de schaduw van dit verdedigingswerk kwamen dan de boerderijen te liggen.
Typisch voor Limburg is dat de motten in een beekvallei gesitueerd zijn. Ze liggen vaak naast een beek. Deze beek bevoorraadde aldus de ringgrachten rond de motte zelf. Vaak werden hiervoor dammen in de beek gebouwd. Een dergelijke ringgracht had geen enkele zin bij een Romeinse begraafplaats en werd ook niet aangelegd. Maar dus in die tijd heeft men de Asberg voorzien van een omwalling met een doorsteek van water van de achterliggende Wijerbeek.
Statussymboolfunctie
De motten die vanaf de 14de eeuw werden opgericht (of nog bestonden van vroeger) hadden meestal een statussymboolfunctie. Het militaire aspect verviel stilaan.
Schouwborgwinning
Mothoeve betekent dan: herenhoeve. Verwijzend naar de burchtheer; aan de overkant van de beek, aansluitend ter hoogte van de Asberg, stond in die tijd een klein kasteeltje.
Mothoeven waren grote hoeven, dikwijls met watermolens en gewoon benoemt als "Mot": verwijzend naar motte. Hier ook terug te vinden op 900 meter van de Asberg, achter de Schansstraat in Wijer.
Uit hetzelfde boek weten we dat naast de Asberg, aan de overkant van de Weyerbeek, een kasteeltje of herenwoning zou gestaan hebben. Tevens werd vermeld dat in de diepte van de beek een versterking werd opgericht op de Romeinse tumulus, die nu de Asberg heet. Ook dat de op 300 meter ten zuiden gelegen Schouwborgwinning (vroeger geschreven Schauburg), een herenhoeve van de Asberg was.
Schauburg was een heerlijkheid van belang. Ze strekte zich uit in de dorpen Wijer, Kozen en Rummen. In de 14de eeuw was het dertig bonders (oppervlaktemaat in de Middeleeuwen) groot. Nadien zou het in oppervlakte nog uitgebreid zijn. Op 20 november werd deze belangrijke heerlijkheid verheven naar de leenzaal van Kuringen.
De Schouwborgwinning was in die tijd een grote gesloten vierkantshoeve (waarvan heden nog een gedeelte van een vleugel bestaat). De rest van de hoeve werd afgebroken en de bouwmaterialen ten gelde gemaakt. Praktisch alle gronden werden verkocht. Op de overgebleven gronden vinden we nog twee waterpoelen. Hier werd in de Middeleeuwen de waterproef uitgevoerd. Bij de "waterproef" konden de gevangengenomen lijfeigenen vrij komen indien ze er in slaagden een onmogelijke opdracht uit te voeren. Volledig geboeid moesten ze proberen de vijver over te zwemmen. Dit alles tot vermaak van de "hoge heren". Voor onwillige vrouwen was er de afschrikking of uitvoering van de brandstapel. Het is niet geweten of de verderop gelegen schans van Wijer en Kasteel een historische band hebben met de Asberg.
Materiaal
De materialen waaruit de mottetorens opgetrokken werden, bestonden vaak uit hout: houten palen met houtvlechtwerk en planken, bewerkt met leem. (Restanten Cijnsbroek in Stevoort op 1500 meter). Soms werden natuursteenelementen teruggevonden.
De toren op de Asberg was vermoedelijk een houten toren. Opgravingen en terugvinden van verkoolde resten op de motte tengevolge van een vernieling door brand van de toren, staven dit vermoeden. Steenachtig materiaal werd niet gevonden.
In het geschiedkundig boek "Middeleeuwse burchten" van A. Claassen vinden we de naam Asberg - geschreven Aschberg - verwijzingen naar resterende assen van verbrande lijken in houten kisten. De naam kan echter ook verband houden of zijn oorsprong vinden bij de verbrande toren op de berg.
Latere feiten
De Asberg en de omliggende gronden waren tot het einde 18-19de eeuw, begroeid met loofbomen.
De later begroeiing van de Asberg en omgeving bestond hoofdzakelijk uit eiken bomen. In de periode van De Groote Oorlog werd hiervan echter veel gekapt.
De eerste militaire luchtfoto’s werden genomen in 1914 door het Duitse leger bij de Slag der Zilveren Helmen van Halen. Dacht men aan een ondergronds geheim verdedigingspunt?
Nadien werd de Asberg afgevlakt door een lokale landbouwer om zijn veestapel er te laten grazen.
In de jaren 70 van de vorige eeuw zijn studenten van de Universiteit van Gent begonnen met archeologische opgravingen met de hand op de zijflank maar gestopt na een 10tal kubieke meter grondverplaatsing.
Later gebeurde echter een nieuwe aanplanting die door een hevige storm in augustus 2011 tegen de vlakte ging.
Vermelding in ‘Cartografische Bronnen Eerste Millenium’
9 Cartografie en internet 159 Kurt Wayenberg
De Asberg wordt vermeld in het boek ‘Cartografische Bronnen Eerste Millenium’. Dit boek bespreekt voornamelijk de Peutingerkaart (Tabula Peutingeriana), een Romeinse wegenkaart. De visie van Albert Delahaye en P. Stuart op de Peutingerkaart van de lage landen is een heel belangrijke historische bron (Middeleeuwse kopie van segment II). Deze bronnen vormen een vertrekpunt, geen exact verloop. Zoals weergegeven in het boek van de cartografische bronnen, vertrekken de bronnen telkens van individuele vondsten, waar bepaalde interpretaties en visies aan gekoppeld werden. Vervolgens worden er linken tussen de bronnen gelegd. Het is soms een puzzel die ineen gezet wordt, maar waar bepaalde stukjes van ontbreken. Die puzzel moet dan afgewerkt worden door verbanden te leggen of methodische benaderingen te volgen. Er blijven echter wel vraagtekens over. Maar deze methodische benaderingen zorgen er wel voor dat we historisch of cartografisch een aantal plaatsen opnieuw kunnen identificeren.
De Pataviaroute wordt op deze Peutingerkaart vermeld en geeft de Romeinse limes (grens- en verdedigingszone van het terugtrekkend Romeinse Rijk) weer. Dat bij later uitgevoerd studiewerk niet alles volledig klopte, bleek bijvoorbeeld uit het feit dat sommige Pataviaroutes wel degelijk bestaan hadden, maar niet het volledige oorspronkelijk parcours kenden, noch in afstand, noch in plaats.